6. Vragencirkel

Voorspellen en besturen kan niet zonder kennis, zonder begrip van de werkelijkheid. De vraag is hoe we deze kennis verkrijgen. Wat is de basis van onze kennis? Filosofen staan uitgebreid stil bij de vraag wat het startpunt van onze kennis is. Het afleiden van het startpunt, ook wel probleem van het criterium genoemd, begint met de vragen ‘wat we weten’ en ‘hoe we dat weten’. Filosofen noemen de denkwijzen die hieruit voortvloeien particularisme (wat), methodisme (hoe) en scepsisme (wat en hoe). Scepsisme stelt dat we antwoord op de vragen wat en hoe nodig hebben, voordat we een vraag kunnen beantwoorden. Omdat de antwoorden op de vragen wat en hoe van elkaar afhankelijk zijn, kent onze kennis volgens filosofen geen duidelijk startpunt. Deze redenatie brengt ons geen stap dichterbij het startpunt van kennis. Onduidelijk blijft ook vanwaar de vragen wat en hoe belangrijker zijn dan de vragen wie en waarom?

Een andere invalshoek voor het vinden van het startpunt van kennis is het maken van definities en categorieën om kennis te duiden. De definitie van kennis is alle concepten en processen die het mogelijk maken om te denken en te handelen. Vervolgens maken we categorieën zoals declaratieve kennis (begrippen en feiten om te onthouden), procedurele kennis (processen om begrippen en feiten te vergaren, op te slaan, te onthouden en weer op te roepen), en strategische kennis (inzicht in het bewust doorlopen van de diverse stadia van de transformatie van het probleem tot een uitkomst is bereikt).8-1Alfonsus Theodorus Joseph Vernooij (1993) Het leren oplossen van bedrijfseconomische problemen leesbaar op https://www.fons-vernooij.nl/vakdidactiek-bedrijfseconomie/PS-proefschrift-fons-vernooij.html

Ook hier is de vraag wat we hiermee kunnen. De definitie van kennis blinkt uit in vaagheid (“alle concepten”) en de categorieën lopen door elkaar heen. Ook hiermee komen we geen stap verder.

Overbodige kennis

Op 13 juni 1996 speelde het Nederlands voetbalteam tegen Zwitserland. Wie zongen de Nederlandse supporters na het eerste doelpunt toe, nadat ze hem in de eerste helft hadden uitgefloten en bekritiseerd? Het antwoord op deze vraag is onbelangrijk, maar het is Dennis Bergkamp.

Door de vraag wat het startpunt van kennis is vanuit een andere invalshoek te benaderen, is wel een helder antwoord te geven op de vraag wat het startpunt van kennis is. Centraal staat dan niet de kennis, maar het nut dat de kennis heeft voor een persoon. Informatie in een boek heeft op zich geen waarde. Kennis in een boek is pas van waarde als een persoon het boek leest en het gedachtegoed toepast. Kennis krijgt waarde als het bijdraagt aan het bereiken van een doel, anders is kennis overbodige ballast.

We stellen kennis vaak gelijk aan het geven van goede antwoorden, maar het antwoord is vaak ondergeschikt aan het stellen van de juiste vraag, zeker als de situatie snel verandert. Een correct antwoord op de verkeerde vraag, leidt niet tot betere beslissingen. De juiste vraag gaat vooraf aan een juiste beslissing. Het startpunt van kennis is hiermee het stellen van vragen voor het onderbouwen van een beslissing door een persoon om een doel te bereiken.

6.1 Structuur basisvragen

Kennis bouwen we op door de vragen wie, waarom, hoe, wat, wanneer, waar, hoeveel en waardoor te beantwoorden. Het stellen van vragen houdt nooit op, want elk antwoord lokt nieuwe vragen uit over de details waardoor het stellen van vragen weer opnieuw begint. Daarom noemen we dit de vragencirkel. Elke antwoord op een extra vraag vergroot onze keuze mogelijkheden en legt de basis voor meer alternatieven. Hierdoor nemen we betere beslissingen en vergroten we de kans op succes, maar wordt het vergaren van kennis moeilijker.

De vragencirkel bestaat uit twee delen. Het eerste deel is de waarnemingsvraag, het tweede deel is de beïnvloedingsvraag. Elk deel stelt andere eisen aan de antwoorden, omdat de onderliggende principes anders zijn.

Bij waarnemen beantwoorden we de vragen wat (de beschouwingseenheid), wanneer (tijd), waar (plaats), hoeveel (aantal) en waardoor (de vaststaande reactie).
Beïnvloeden vereist het beantwoorden van de waarnemingsvragen plus drie nieuwe vragen: wie voert een actie uit (gij, ik, wij, dij), waarom doet hij dat (het voorgenomen doel) en hoe doet hij dat (stappenplan, gebeurtenisgedreven en routezoekend)?

In deze vragen ligt een structuur verborgen die niet onmiddellijk zichtbaar is. De meeste vragen bij waarneming zeggen namelijk niets over het voorwerp zelf, maar over de relatie tot de omgeving. Wanneer, waar en hoeveel zeggen iets over het voorwerp op de meetlatten tijd, plaats en gelijkwaardigheid met andere voorwerpen, niet over het voorwerp zelf. Waardoor zegt iets over de achterliggende krachten die invloed uitoefenen op het voorwerp. Deze groep vragen heeft de wat-vraag als ankerpunt.

De vragen bij beïnvloeding zijn afhankelijk van de wie-vraag. Wie duidt de persoon aan die een actie uitvoert. Waarom beschrijft de achterliggende beweegredenen van een persoon die een actie uitvoert. Hoe verklaart de manier waarop een persoon iets tot stand brengt. Deze groep vragen heeft de wie-vraag als ankerpunt. Alleen wat en wie beantwoorden enkelvoudig een vraag door een voorwerp/persoon aan te wijzen. We hebben hiermee een gelaagde opbouw, waarbij de vragen wat en wie voorafgaan aan overige vragen.

Tabel 6-1: Vragenstructuur
Vraag Uitleg Aard Kennisballon
Wat Welke zaak? Onderscheid Waarnemen
├ Wanneer Welk moment? Verband in tijd Waarnemen
├ Waar Welke plaats? Verband in plaats Waarnemen
├ Hoeveel Welk aantal? Verband in gelijkwaardigheid Waarnemen
└ Waardoor Welke reactie? Inwerkende krachten Waarnemen
Wie Welke persoon? Acteur Persoon
├ Waarom Welk doel? Drijfveren Doel
└ Hoe Welke wijze? Besturingswijze acties Beïnvloeden

Het beantwoorden van de vragen wanneer, waar, hoeveel en waardoor is onmogelijk als het antwoord op de wat-vraag ontbreekt. Eerst moeten we bepalen waar we naar kijken, pas daarna kunnen we de hiervan afhankelijk vragen beantwoorden.
De vragen waarom en hoe zijn afhankelijk van het antwoord op de wie-vraag. Ontbreekt de handelende persoon, dan zijn de waarom en hoe vragen niet te beantwoorden.
Een persoon is ook te zien als een voorwerp, waardoor we de vragen wanneer, waar, hoeveel en waardoor over personen kunnen stellen. De wie-vraag is hierdoor te zien als een laag bovenop de wat-vraag. De waarom- en hoe-vraag kunnen we niet stellen bij een zelfstandige wat-vraag.

Ontbreekt het ankerpunt wie of wat dan zijn vele vragen niet te beantwoorden. We kunnen dan niet de vraag stellen waar is hoeveel? Of wanneer is waar? Dit lijkt overduidelijk, maar niet als we zaken gaan indikken en spreken in algemeenheden. Aan vele betogen is geen touw vast te knopen, omdat de ankerpunten ontbreken. Lulkoekbingo of The Wisdom of Chopra illustreren dit mooi. Een Chopra uitspraak zonder enkel houvast is bijvoorbeeld: ‘Vrijheid is een modaliteit van essentiële potentialiteit’, In het Engels ‘Freedom is a modality of essential potentiality’. Geen touw aan vast te knopen en toch lopen sommige mensen ermee weg.

Naar volgende pagina Naar inhoudsopgave editie 2024