10.5 Ruimte

In hoofdstuk 6 Vragencirkel legden we uit dat de meeste waarnemingsvragen niet direct over een voorwerp zelf gaan, maar over de relatie van een voorwerp tot de omgeving. Het beantwoorden van bijvoorbeeld de vragen 'waar' en 'wanneer' plaats een voorwerp op de meetlatten (dimensies) ruimte en tijd.

We hebben lang gedacht dat deze meetlatten absoluut zijn en altijd op dezelfde manier toepasbaar. Albert Einstein toonde echter aan dat deze meetlatten niet absoluut, maar relatief zijn. De snelheid waarmee voorwerpen ten opzichte van elkaar bewegen beïnvloedt de waarneming van tijd, ruimte en massa. Hij toonden ook aan dat tijd, ruimte en materie onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Tijd, ruimte en materie zijn in werkelijkheid verschillende aspecten van dezelfde omvattende structuur: het ruimtetijd-continuüm. Voor de meeste zaken op aarde is het echter handiger om tijd, ruimte en materie als afzonderlijke, gestandaardiseerde grootheden te beschouwen. Hierdoor begrijpen we de wereld om ons heen beter en kunnen we die beter voorspellen.

In welke volgorde ontwikkelen we ons besef van ruimte en tijd? Gaat tijdbesef vooraf aan ruimtebesef? Of leren we eerst voorwerpen in een ruimte te plaatsen en pas daarna hoe deze voorwerpen in de tijd bewegen? Het antwoord is dat we voorrang geven aan ruimte en pas later de tijd toevoegen (die een voorwerp over een traject doet).10.5-1Jacques Crépault (1993). Temporal reasoning: What develops? Psychologica Belgica, 33(2), 197-216. Daarom bespreken we eerst ruimtebesef in dit hoofdstuk en pas daarna tijdbesef in het volgende hoofdstuk.

Plaats of ruimte

Een plaats is een specifiek punt, terwijl een ruimte een gebied aanduidt. Beide begrippen lopen echter door elkaar heen, omdat we plaatsen vaak zien als een ruimte. Amsterdam is bijvoorbeeld een plaats, maar eigenlijk ook een ruimte. In deze tekst gebruiken we daarom plaats en ruimte als synoniemen.

Door plaats en tijd als afzonderlijke kenmerken aan voorwerpen toe te voegen, ontstaan gebeurtenissen. Het beschrijven van gebeurtenissen vereist het begrijpen van twee extra concepten (ruimte en tijd), wat het ingewikkelder maakt dan alleen het herkennen van de vormen van voorwerpen. Het begrijpen van deze concepten kan voor velen, bijvoorbeeld bij toegepaste rekenkunde, een struikelblok vormen zonder juiste uitleg.

Een extra complicatie is de schaal waarop we de ruimte beschrijven: zien we planeten, continenten, steden, huizen, mensen of atomen? Elke schaal onthult andere informatie en biedt verschillende inzichten. De manier waarop we de ruimte beschrijven, hangt af van het oogmerk van de waarnemer. Het oogmerk bepaalt de schaal van de waarnemingen en daarmee de eenheden waarmee we de ruimte beschrijven.

Een andere complicatie is het benoemen van bewegingen. Dit is lastig doordat het voorwerp dat we waarnemen en de waarnemer zich in drie richtingen kunnen verplaatsen: omhoog of omlaag, naar links of naar rechts, of verder weg of dichterbij. Dit resulteert in zes bewegingsmogelijkheden, ook wel vrijheidsgraden genoemd. Het herkennen van deze vrijheidsgraden en het beschrijven van de positie en beweging van een voorwerp vanuit de oriëntatie van het eigen lichaam vereist veel training. Door deze training leren we in te gaan tegen de standaard oplossingsrichting van ons brein.10.5-2Mariano Sigman 2017 The Secret Life of the Mind: How Your Brain Thinks, Feels, Decides Standaard herkennen we voorwerpen ongeacht de positionering in de ruimte en los van de kijkrichting. Een theepot is en blijft een theepot, bekeken van boven, van onder, van links of van rechts. De feitelijke waarneming is elke keer anders en toch weten we hetzelfde voorwerp te herkennen. Hoe ons brein bij het herkennen alle rotaties, reflecties en verschuivingen negeert, is tot nu toe een raadsel. Wat we weten is dat we is dat herkenning van het gehele voorwerp (gestalt) vooraf gaat aan de beschrijving en analyse van de doorslaggevende kenmerken van het voorwerp.10.5-3http://gse.buffalo.edu/FAS/Clements/Files/JRME_Shape_1999.pdf De vraag wat ruimtelijk inzicht precies is, staat overigens volop ter discussie.10.5-4B. Bogue & R. Marra (Eds.), Visual Spatial Skills. (2003). In AWE Research Overview Suite We combineren waarschijnlijk meerdere vaardigheden om een een positie in een ruimtelijk leefomgeving te kiezen en kiezen waar we naar toe gaan.

Wat we wel weten is dat ruimtelijk inzicht met instructie goed te leren is en dat er nauwelijks verschillen bestaan tussen meisjes en jongens.10.5-5Ohnishi T et al. (2006) Navigation ability dependent neural activation in the human brain: an fMRI study. Neuroscience research, volume 55, nummer 4 Mannen en vrouwen hebben ongeveer gelijke aanleg voor ruimtelijk inzicht. Mannen in de westerse wereld ontwikkelen vaak meer ruimtelijk inzicht door spel en de nadruk op mannelijke ontwikkeling, waardoor ze hoger scoren op testen dan vrouwen. Na training scoren vrouwen echter even goed. Training vergroot simpelweg het aantal methoden om snel tot een goede oplossing te komen.

Het ontwikkelen van ruimtebesef vergt vele jaren. Vanuit het gezichtspunt van een ik-waarnemer begint de ontwikkeling vaak in de kinderbox, een veilige ruimte om te bewegen. Ik ga daarna bewegen in de woonkamer. De keuken is voor mij nog verboden gebied omdat het daar gevaarlijk kan zijn. De gang naar het toilet volgt als ik zindelijk ben. De trap naar boven bedwing ik tree voor tree. De voordeur opent de weg naar de buitenwereld met nieuwe personen. De melkman mag de buurman zijn, indrukwekkend is de verschijning de eerste keer wel. Zelfs veilig achter moeders benen is de kennismaking met hem een angstige belevenis. Het verkennen van de tuin voor en achter het huis volgt. De stoep is eerst verboden gebied, maar al gauw mag ik ook op het stoep lopen. De rijbaan is strikt verboden gebied omdat het veel te gevaarlijk is. Totdat ik ga fietsen. Dan mag ik rechtsom het woonblok omrijden. Daarna voeg ik de veilig routes naar school toe. Langzaam leer ik de buurt kennen, maar alles aan de andere kant van de grote weg of vaart is nog onontdekt gebied. Dat is te ver weg en veel te gevaarlijk.

Pas rond mijn achtste, negende verjaardag ben ik groot en sterk genoeg om mijn gebied verder te vergroten. Ik ga de buurt verder verkennen en verdwalen af en toe. Ik leer te onthouden wat de route naar huis is. Mijn gebiedsbeleving groeit langzamerhand van straat naar wijk, naar buurt, naar stad, naar provincie, naar land, naar werelddeel, naar de wereld en tenslotte het heelal.

Het zelf reizen met mijn ouders in deze gebieden maakt vanaf ongeveer mijn tiende verjaardag meer indruk op me dan het lezen van boeken en bekijken van films. Ik ga voor het eerst onthouden waar in ben geweest. De werkelijkheid is elke keer anders dan de fotografische weergave daarvan. De geur, de temperatuur, het geluid, de vochtigheid zijn niet te vangen in een film of foto.

Om te begrijpen waar ik ben en waar ik naar toe gaan, maak ik een map in mijn hoofd. Hoe gedetailleerder deze map is, hoe beter ik de ruimte begrijp. Ruimtelijk inzicht is belangrijk voor iedereen, omdat we voortdurend drie vragen beantwoorden om onze weg in de wereld te vinden: 1. Waar ben ik? 2. Waar ga ik naar toe? 3. Hoe kom ik daar?

Ik wil altijd weten waar ik ben. Zonder deze kennis voel ik me verloren. Ook wil ik weten waar ik naartoe ga. Onbekende bestemmingen vermijd ik als het even kan. Dan blijf ik liever waar ik ben. Een alternatief is om elk jaar naar dezelfde camping of hetzelfde hotel te gaan. De eerste keer ernaar toe reizen was misschien spannend, maar daarna ken ik de route en weet ik wat ik kan verwachten. Om een route te plannen, maak ik een kaart in mijn hoofd met herkenningspunten. Steden krijgen een naam, zodat ik bij het woord Parijs denk aan het Louvre, de Eiffeltoren, en andere opmerkelijke gebouwen. Als ik deze namen echter niet kan koppelen aan mijn kaart van de wereld, verliezen plaatsaanduidingen hun betekenis. In dat geval blijf ik zitten waar ik zit of laat ik een reisbureau een zonnige bestemming kiezen zonder te weten waar die precies ligt. Ter illustratie zie: De vakantieman.

Ruimtelijk inzicht is belangrijker dan we vaak denken. Bewegen, of mooier gezegd, ons oriëntatie- en navigatiesysteem staat aan de basis van ons denken.10.5-6Jacob L.S. Bellmund, Peter Gärdenfors, Edvard I. Moser, Christian F. Doeller (2018) Navigating Cognition: Spatial Codes for Human Thinking Science 09 Nov 2018: Vol. 362, Issue 6415, eaat6766 Bij het zoeken naar voedsel onthouden we niet alleen het voedsel dat we vinden, maar ook de plek waar we het vonden. Deze combinatie activeren we bij latere bezoeken. We maken vervolgens een kaart van alle vindplaatsen om het zoeken te vergemakkelijken. Dit doen we niet alleen voor fysieke ruimten, maar ook voor kennisgebieden. We gebruiken dezelfde vaardigheden om relaties tussen voorwerpen en ervaringen te onthouden. We ordenen kennis op een ruimtelijke manier. Abstractie hiërarchieën zien we voor ons als een piramide met meer of minder afstand tussen de lagen. Routes naar een doel zien we voor ons als een reis naar een geografisch eindpunt. Onze gedachtegang is als een pad door de ruimten van onze gedachten, telkens langs verschillende kenmerken en routes.

Ruimtelijk inzicht speelt een cruciale rol in technische studierichtingen, maar is in alle vakgebieden van groot belang om goed te navigeren in alle kennis. De verschillen tussen goede en slechte navigeerders zijn terug te voeren op de manier waarop ze de route onthouden.10.5-7oost Wegman 2013 Objects in spacethe neural basis of landmark-based navigation and individual differences in navigational ability Proefschrift te lezen op http://joostwegman.ruhosting.nl/wp-content/uploads/2013/10/thesis_joost_wegman.pdf Goede navigeerders richten zich meer op de vraag “Waar ben ik vergeleken de dingen om me heen?” en hebben daardoor een beter ontwikkelde 'mentale kaart'. De slechte navigeerders volgen een route eerder aan de hand van een vaste procedure zoals: ‘Bij de rotonde links en dan twee straat rechts’. Goede navigeerders kunnen zich beter aanpassen aan veranderende situaties, terwijl slechte navigeerders zich vaak strikt aan een stappenplan houden. Hierdoor is de eerste groep in de praktijk veel succesvoller. Het is dan ook spijtig dat het onderwijs zo sterk de nadruk legt op rekenen, schrijven en lezen, terwijl ruimtelijk inzicht vaak onderbelicht blijft.10-5.8Gregory Park, David Lubinski, Camilla P. Benbow on November 2, 2010 https://www.scientificamerican.com/article/recognizing-spatial-intel/

Vorige pagina Volgende pagina Inhoudsopgave

Comments