Levensvormen die kunnen voorspellen kennen altijd een doel. Zonder doel is het voorspellingsvermogen nutteloos.
Zodra een levensvorm zelf een positie kan innemen, voorspelt het de directe toekomst. Bijvoorbeeld, de beslissing om naar een prooi toe te gaan of afstand van een belager te nemen is elke keer anders, afhankelijk van de situatie. Het innemen van een positie in een ruimte is de start van de ontwikkeling van een groter denkvermogen. Het kiezen van een positie vereist het voorspellen van een toekomstige situatie en de kans op succes daarin. Een voorspelling vereist een doel. Zonder doel is een zinvolle voorspelling niet mogelijk, en zonder doel onderscheidt de voorspelling zich niet van elk ander toevallig resultaat. Het kiezen van een doel geeft eenvoudigweg meer kans op succes. Het doel dat voorspellende levensvormen hebben, geeft ze de argumenten voor het nemen van de juiste beslissingen. Ze kunnen de waarom-vraag beantwoorden. Bij een voorspeller is de vraag: "Waarom val je van achteren aan?". Het antwoord luidt: "Omdat ik de prooi wil vangen en ik voorspel dat de kans daarop het grootst is als ik hem verras".
Omschrijving | Voorbeelden | Voorspelt? | Heeft zelf een doel? |
---|---|---|---|
Materie | Water, steen | Nee | Nee |
Levensvormen met werking | Planten, schimmels, primitieve eencelligen | Nee | Nee |
Levensvormen met denkkracht | Dieren, mensen | Ja | Ja |
Voorspellen is gekoppeld aan een doel. Zonder doel ontbreekt bij de levensvorm de beweegreden – vaak letterlijk de reden om te bewegen – om een beslissing te nemen. Wat moeten we, oog in oog met een leeuw, doen als we niet het doel ‘in leven blijven’ kennen? Ontbreekt het doel, dan ontbreekt de grondslag voor het nemen van een beslissing en heeft het vermogen om te voorspellen geen nut. Dieren en mensen die geen doel hebben of op basis van een slechte voorspelling voor een verkeerd doel kiezen, komen op achterstand te staan in de strijd om het bestaan. Correcte voorspellers krijgen juist een voorsprong bij het zoeken naar voedsel en veiligheid, waardoor hun overlevingskansen toenemen.
Helemaal geen pijn voelen is voor een handjevol mensen realiteit. In Noord-Pakistan bestaan families waarin verschillende individuen geen pijn ervaren. Hun bestaan werd bekend door een familielid die straattheater opvoerde waarbij hij over brandende kolen liep en zijn armen met messen stak. Het klinkt indrukwekkend, maar de aandoening is verwoestend, omdat personen niet leren hun grenzen te kennen. Familieleden hadden verwondingen aan lippen en tong door zichzelf te bijten, en velen hadden snijwonden en kneuzingen; sommigen hadden zelfs botbreuken opgelopen zonder het te merken. Dit benadrukt het belang van pijn voor onze gezondheid en overleving. Pijn heeft namelijk een zeer goede reden: het voorkomt dat we onszelf schade toebrengen.2-8Zie ook https://www.nature.com/news/2006/061211/full/news061211-11.html
Zich van een doel bewust zijn, is geen voorwaarde om beslissingen te nemen. Het ontlopen van pijn kan bijvoorbeeld een prima doel zijn. Het bekend zijn van het achterliggende doel, het intact houden van het lichaam, is niet vereist. Waarom een gaaf lichaam belangrijk is, kan de levensvorm helemaal ontgaan.1 De keuze op basis van een voorspelling is het doorslaggevende criterium om tot de groep voorspellers te horen, niet het bewustzijn van het achterliggende doel. Dieren en mensen behoren altijd tot de groep voorspellers, omdat ze kunnen bewegen.
Het belangrijkste achterliggende doel is het doorgeven van leven aan de volgende generatie. Het eigen bestaan is eindig. Mensen leven maximaal 125 jaar. Daar is niets aan te doen. Het leven is alleen voort te zetten door een nieuwe generatie op de wereld te zetten. Dat maakt blijven leven en het leven doorgeven het criterium voor succes. Leven doorgeven is uiteindelijk het enige selectiemechanisme dat telt. Levensvormen die dit levensdoel niet hebben, verdwijnen binnen een generatie van de aarde. Het krijgen van kinderen is het levensdoel. Dit is het bovenliggende doel en vormt het selectiemechanisme van het leven. Daarom is dit doel het beste ankerpunt voor gedrag.
De insteek dat dieren en mensen een doel voor ogen hebben, leidt in de wetenschappelijke wereld tot gefronste wenkbrauwen. De overheersende gedachte is dat de evolutie geen enkel doel kent en dat daarmee alle verwijzingen naar een doel niet wetenschappelijk zijn. Het doel komt daarom, bijvoorbeeld in de neurobiologie, als verklaring niet of nauwelijks voor.2 Wijzigingen in het genetisch materiaal beschouwen biologen als volstrekt toevallig. Van een richting is geen sprake, laat staan van een doel.
Tot de publicatie van de evolutietheorie in 1859 was het bouwplan van het leven afkomstig van een opperwezen. Het ingenieuze ontwerp van de vele levensvormen was het ultieme bewijs dat god een doel had. Na de publicatie is het woord doel in de ban gedaan als zijnde niet-wetenschappelijk. En dat is niet terecht. Niet het woord doel hoort op het strafbankje te zitten, maar het handelend opperwezen. Een doel in dit leven is wetenschappelijk te toetsen, het doel na dit leven niet.
Deze zienswijze is goed te verdedigen vanuit een objectieve waarnemer die miljoenen jaren kan overzien en geen belang heeft bij het leven op aarde. De evolutie kent voor deze waarnemer geen doel. De evolutie is immers geen levend wezen, het is geen acteur die beslissingen neemt. Door het ontbreken van beslissingen, verloopt de ontwikkeling van leven strikt toevallig en kent geen richting. Voor wetenschappers is de evolutie een goede verklaring voor de diversiteit van levensvormen op aarde.
Deze zienswijze is echter maar een deel van het verhaal. Waar wetenschappers geen rekening mee houden, is de relativiteit van hun waarnemingspositie. Door van buiten naar het leven op aarde te kijken, missen de wetenschappers de invloed vanuit de levensvormen zelf. Ze zien over het hoofd dat voorspellers, dieren en mensen, wel degelijk de richting van het leven beïnvloeden. Ze beïnvloeden met hun gedrag namelijk de wijze waarop het leven zich ontwikkelt. Of is het fokken van dieren met gewenste eigenschappen, om maar een voorbeeld te noemen, uitsluitend toeval? Het voorspellingsvermogen van een dier of mens toont aan dat ze in hun leven wel degelijk een doel nastreven.
Afbeelding 2: Veranderingssnelheid van levensvormen
Het is verleidelijk om de redenatie dat het leven vanuit de voorspellers gezien wel een doel kent verder door te trekken naar levensvormen in het kennisdomein Werking. De mutatiegraad van genen – datgene wat in dit domein verandert - is namelijk afhankelijk van de overlevingskans. Is overleven moeilijk, dan neemt de mutatiegraad toe. Hoe eenvoudiger de structuur van het erfelijk materiaal, hoe meer mutaties voorkomen. Afbeelding 3 laat de mutatiegraad van levensvormen zien.1 Virussen die RNA (Ribonucleïnezuur) als genetisch materiaal benutten, veranderen het snelst. Hierna volgen virussen met een enkelvoudige DNA-streng (ssDNA, single strand). Virussen met een dubbele DNA-streng (dsDNA, double strand) veranderen minder snel. Bacteriën veranderen hun genetisch materiaal minder snel dan virussen, maar wel sneller dan Eukaryoten. Eukaryoten zijn levensvormen waarvan de cellen een celkern bevatten. Vrijwel alle grote, meercellige organismen zoals planten, dieren en mensen behoren tot de groep eukaryoten.
De hoeveelheid veranderingen in het erfelijk materiaal is afhankelijk van het gemak waarmee een levensvorm in leven blijft. Blijft de leefsituatie onveranderlijk voldoen aan de levensvoorwaarden, dan is de mutatiegraad laag. Verandert de leefsituatie, dan is de mutatiegraad hoog. Vanuit een menselijk gezichtspunt gezien kent een hoge mutatiegraad een doel: het vergroten van de levenskansen. Maar kent elke levensvorm dit doel? Of gaat werking zover dat zelfs een hoge mutatiegraad bij toeval is ontstaan? Omdat levensvormen in het kennisdomein Werking niet kunnen beslissen, en daarom geen doel kennen, is de beste verklaring dat zelfs de toename van het aantal mutaties door toeval is ontstaan en dat levensvormen met deze werking vaker overleven en nu dus vaker voorkomen.
Naast het ontbreken van een doel, stellen wetenschappers dat de evolutie geen specifieke richting heeft en dat alle ontwikkelingen puur toeval zijn. Valt er inderdaad geen enkele richting te herkennen in de ontwikkeling van leven op aarde? Op het eerste gezicht lijkt deze stelling correct. De drijvende kracht in de evolutie is blijven leven. Dát is het selectiemechanisme. Al het andere is bijzaak. De vorm is niet belangrijk. De omvang is niet belangrijk. De bouwwijze is niet belangrijk. Het enige wat telt, is het leven zelf. Alle denkbare vormen van leven komen voor. Een vogelbekdier, hoe vreemd ook, bestaat en leeft. Dat telt. Gezien de enorme verscheidenheid aan levensvormen lijkt de zienswijze dat evolutie geen specifieke richting heeft dus juist. Maar ontbreekt hiermee elke richting in de evolutie? Nee. De ontwikkeling van levensvormen leidt tot een toename van gunstige eigenschappen en vooral tot grotere vrijheid. Neem bijvoorbeeld het voorspellingsvermogen. Goede voorspellers hebben, ondanks hun andere minder sterke eigenschappen, een voorsprong op minder goede voorspellers. De mens is hier een mooi voorbeeld van. In lichamelijk opzicht is de mens nergens de beste in, maar wel in denkkracht. Denkkracht is in essentie de kunst om goed te voorspellen.
De rode draad in de ontwikkeling van levensvormen is het voortdurend vergroten van de handelingsvrijheid, en daarmee het vergroten van de levenskansen. Hierdoor kent de evolutie wel degelijk een richting: grotere vrijheid.
Door de overgevoeligheid voor het woord doel overboord te zetten en rekening te houden met het begrip relatieve waarnemer, is het veel gemakkelijker om oorzaak-gevolgrelaties in de kennisdomeinen Werking en Gedrag te benoemen.
Een wetenschapper die meerdere generaties overziet vat de werking van levensvormen samen door te zeggen dat een vast stappenplan zichtbaar is om te overleven en het leven door te geven. Een plant groeit, bloeit, vormt zaadjes en ontkiemt opnieuw. Een objectieve waarnemer kan deze werking goed voorspellen en vat deze samen door te stellen dat het doel van de werking van levensvormen het doorgeven van leven aan de volgende generatie is. Belangrijk hierbij is dat de levensvorm dit doel niet vooraf formuleert; de objectieve waarnemer leidt dit levensdoel af en vat de werking samen. Het is geen voorspelling vanuit de levensvorm zelf.
In het domein Gedrag staat het oogmerk, de bedoeling, het gewenste resultaat, wel voorop voor dieren en mensen. Alle keuzes en daaruit voortvloeiende acties zijn gericht op een doel. Alleen zinvolle acties brengen het doel dichterbij; anders is het alleen energie verspilling. Sommige acties zijn alleen van nut voor de levensvorm zelf, bijvoorbeeld door op tijd te vluchten bij een gevaar. Andere acties zijn niet direct van nut voor de levensvorm zelf, maar wel voor de groep waar de levensvorm deel van uitmaakt. Het beschermen van kinderen is hiervan een voorbeeld.
Door de kennisdomeinen te combineren met de waarnemerstypen is meer inzicht te krijgen in de doelen.
Domein | Waarnemer | Belang | Tijd- gebonden | Criterium voor succes |
---|---|---|---|---|
Werking | geen | Werking | Ja | Leven |
Gedrag | «ik» | Eigenbelang | Ja | Eigen voortbestaan |
«wij» | Groepsbelang | Ja | Voortbestaan groep | |
Alle (evenwicht) | «dij» | Kennis | Nee | Correcte voorspelling |
De objectieve waarnemer dij is een denkbeeldige waarnemer zonder belang. Dij kijkt onbevangen naar het leven op aarde zonder onderdeel te zijn van de aardse levenssystemen. Ook kent dij geen fysieke beperkingen, waardoor de waarnemingen miljoenen jaren en enorme afstanden kunnen beslaan. Deze denkbeeldige waarnemer beïnvloedt de werkelijkheid niet en kan verbanden afleiden die inzicht geven in de ontwikkeling van het leven over vele generaties heen.
In de ideale situatie staat de objectieve waarnemer los van elke invloed van ik en wij. In werkelijkheid kan dij echter nooit volledig objectief zijn. In werkelijkheid is dij altijd een mens die naast een ik- ook een wij-waarnemer is. Bovendien is elke uitleg van de werkelijkheid door de mens bedacht. Een objectieve waarnemer in levenden lijve kent daarmee altijd eigen doelen.
De ik-waarnemer is de levensvorm zelf. Ik heb met mijn acties directe invloed op mijn eigen voortbestaan. Op het verkeerde moment op de verkeerde plaats staan, kan leiden tot mijn dood. Ik ben dan voedsel voor andere levensvormen of de levensvormen om me heen concurreren me weg. Kies ik niet voor eigenbelang, dan besta ik niet lang. Ik ben afhankelijk van mijn eigen beslissingen en acties. Het doel vanuit het «ik» is samen te vatten met de term eigenbelang.
De wij-waarnemer is de groep waar het ik deel van uitmaakt. De groep is samen te vatten met de term wij. Wij hebben belang bij elkaar en ondersteunen elkaar. Leven in groepen maakt dat het succes van een individu en het succes van de gehele groep van elkaar afhankelijk zijn. Het doel vanuit het wij is het gemeenschappelijk belang. Op lange termijn behoort het wij-doel in het verlengde te liggen van het ik-doel. Anders valt de groep uit elkaar.
Waarnemer | Belang bij doel? | Objectief? | Bestaat? | Invloed op bestaan? |
---|---|---|---|---|
Ik | Ja, eigenbelang | Nee | Werkelijk | Ja |
Wij | Ja, groepsbelang | Nee | Werkelijk | Ja |
Dij | Nee | Ja | Denkbeeldig | Nee |
Wijken de doelen in het domein Werking en Gedrag van elkaar af of vullen ze elkaar aan? Werking gaat vooraf aan voorspellen. Zonder werking kunnen voorspellers niet leven en bereiken ze hun doel niet. Werking en gedrag blijven over generaties heen alleen bestaan als ze elkaar aanvullen. Daarom liggen in het algemeen de doelen in het domein Gedrag in het verlengde van die in het domein Werking.
Dat neemt niet weg dat voorspellers voor doelen kunnen kiezen die tegen die van werking ingaan. Dankzij de medisch-technische ontwikkelingen kan de mens sinds enkele decennia ontwikkelingen in het domein Werking vergaand beïnvloeden. We willen bijvoorbeeld wel vrijen, maar we willen geen kinderen. Dat is nu gemakkelijk mogelijk, vroeger niet.
Naast waarnemers kunnen we ook uitvoerders onderscheiden. Levensvormen met alleen werking kunnen niet voorspellen en nemen zelf geen beslissingen. De acties zijn vooraf vastgelegd in de dna van de levensvorm. Dat maakt dat werking een bijzondere uitvoerder is, aangeduid als gij. Gij is geen voorspeller, geen waarnemer, geen beslisser, maar slechts uitvoerder. Omdat gij een uitvoerder is die niet kiest, is een beslissingsorgaan zoals een brein niet nodig. Veranderingen in de uitvoering ontstaan alleen als gevolg van mutaties in het erfelijk materiaal. Het effect daarvan is op voorhand niet bekend. Van een eigen gekozen doel is geen sprake.
Waarnemers van het type ik en wij kennen zelf wel een doel en zijn ook beslisser en uitvoerder. Ze kunnen zelf keuzes maken en die omzetten in daden.
Dij, een denkbeeldige waarnemer, kent zelf geen doel, maar kan een doel afleiden. Dij kan geen beslissingen nemen en ook niet uitvoeren.
Hoewel gij geen waarnemer is, plaatsen we gij verder wel in de kolom Waarnemer omdat alternatieve kolomnamen als Dwig (Dij, ik, wij, gij) niet het goede beeld oproepen.
Waarnemers verschillen hiermee zowel van voorspellers als van beslissers als van uitvoerders. Ik, wij en dij kunnen voorspellen. Gij niet. Alleen beslissers kunnen een doel bereiken, waarnemers niet. En alleen uitvoerders kunnen het leven beïnvloeden. Beslissers kunnen alleen een doel bereiken als ze ook uitvoeren. Uitvoerders van het type gij zijn bijzonder omdat ze niet waarnemen, niet voorspellen, niet beslissen, maar alleen uitvoeren.
Type | Waarnemer | Voorspeller | Beslisser | Uitvoerder |
---|---|---|---|---|
Gij | Nee | Nee | Nee | Ja |
Ik | Ja | Ja | Ja | Ja |
Wij | Ja | Ja | Ja | Ja |
Dij | Ja, denkbeeldig | Ja, denkbeeldig | Nee | Nee |
Dieren en mensen kunnen wel waarnemen, voorspellen, beslissen en uitvoeren. Ze moeten meerdere keuzes maken om het levensdoel te bereiken. De keuzes moeten bij elkaar passen en samen de gehele route naar het uiteindelijke doel vormen. Een jongen is bijvoorbeeld verliefd op het meisje met het lange haar aan het begin van de straat. Hoe kan hij met haar in contact komen? Hij zoekt uit op welke school ze zit en op welke tijden ze naar huis rijdt. Dan staat hij 'toevallig' op straat en knoopt een gesprekje aan. Dit zijn allemaal verschillende beslissingen die op elkaar zijn afgestemd om het doel ‘contact maken’ te bereiken. De redenering dat we menselijk gedrag kunnen verankeringen in het levensdoel ‘leven voortzetten’ roept bij velen weerstand op. Drie opmerkingen springen eruit. Ten eerste, sommige mensen willen bewust geen kinderen, dus de redenering klopt niet. Ten tweede, evolutie heeft geen doel of richting; de redenering gaat hier volledig de mist in. En ten derde hebben mensen capaciteiten die ze kunnen benutten; elke redenering over gedrag begint bij deze capaciteiten, terwijl het doel een persoonlijke keuze is en niet per se belangrijk.
De opmerkingen slaan alle drie de plank mis. De eerste opmerking, niet iedereen wil kinderen, is op zich correct, maar heeft geen invloed op de redenatie. De werking van het lichaam is doorgegeven door de ouders. Dat iemand bestaat, betekent dat hij eigenschappen heeft geërfd om het leven door te geven. Zelf bewust kiezen om kinderloos te blijven heeft hierop geen invloed. Elke generatie begint met eigenschappen die ze hebben geërfd van hun ouders. Dat sommigen geen kinderen krijgen heeft geen invloed op de redenering. Overigens is in het verleden het krijgen van kinderen is altijd een voorrecht geweest, omdat veel vrouwen niet zwanger konden worden door ondervoeding.
De tweede opmerking is dat de evolutie geen doel en geen richting kent. Het leven ontwikkelt zich volstrekt toevallig. Van een doel is geen sprake. Dat klopt slechts gedeeltelijk. Werking kent geen doel, maar gedrag kent wel degelijk een doel. Een doel hebben is, zoals we hebben gezien, zelfs voorwaarde voor gedrag. En de evolutie kent wel degelijk een richting. De richting is het verkrijgen van steeds meer vrijheid om beslissingen te nemen en daarmee de toekomst te beïnvloeden. Het routezoekend besturingsmechanisme is niet voor niets ontstaan.
De stelling dat evolutie geen doel of richting heeft, is gemakkelijk te verklaren. Verplaatsen we ons in een dij-waarnemer buiten ons heelal, dan zien we dat hij het leven op aarde geen doel toekent. De zon ontploft over vier tot zes miljard jaar en veegt alle levensvormen in dit zonnestelsel van de kaart. Levensvormen op aarde beïnvloeden het exploderen van de zon niet en zijn daarmee onbelangrijk voor deze waarnemer. Van een doel op termijn is geen sprake.
Kijkt dij binnen de honderden miljoenen jaren van het aardse leven dan kent leven wel een doel: leven zelf staat centraal. Dij kan objectief vaststellen dat de ik en wij wel een doel hebben. Vanuit een observerende positie van dij is het levensdoel het zorgen voor succesvol nageslacht dat ook weer kan zorgen voor succesvol nageslacht. Bij voorspellende levensvormen houdt het bereiken van het levensdoel voor dij niet op bij het verwekken van nageslacht. Het gaat ook om het grootbrengen van succesvolle (klein)kinderen.
Volgens Covey zijn we niet voor niets op aarde. Ieder mens heeft een doel. Om uit te vinden welk doel dit is, moeten we op zoek naar onze innerlijke stem. Waar anderen spreken van een roeping of van een ‘heilig ongenoegen’ noemt Covey het ‘een innerlijke stem’. Deze stem verwoordt de ziel die wil overleven, bloeien en ertoe doen. De innerlijke stem ligt op het snijvlak van talent (natuurlijke gaven), passie (dingen die energie geven, motiveren en inspireren), behoefte (inclusief de behoefte van de omgeving die er geld voor wil betalen) en geweten (het kleine stemmetje dat weet wat goed is). Iedereen heeft een diepe, aangeboren wens de innerlijke stem in zijn leven te ontdekken. “Diep in ieder van ons zit een verlangen om een leven van grootsheid te leiden en iets bij te dragen.” Boeiend beschreven, maar door het ontbreken van oorzaak-gevolg-verbanden zijn de stellingnames willekeurig en vrijblijvend, en geven ze geen duidelijk antwoord op de vraag wat het doel is van het menselijk leven.
De derde opmerking is dat mensen capaciteiten hebben gekregen die richting geven aan een doelkeuze. Vooral de grote denkcapaciteit staat hierbij in de schijnwerper, die maken de mens immers uniek en bijzonder. In deze redenering is elke onderbouwing die de superioriteit van de mens onderstreept, en dan met name die van de eigen groep, welkom, hoe tenenkrommend de gedachtegang ook is.
De vraag is of menselijke competenties, zoals denkvermogen en kracht, het doel bepalen of dat het levensdoel de capaciteiten afdwingt.
Een dij-waarnemer leidt af dat het doel leven de capaciteiten afdwingt. Doordat de omstandigheden voortdurend veranderen, overleven alleen die levensvormen die eigenschappen hebben om te overleven in die specifieke omstandigheden. Smelt bijvoorbeeld de sneeuw dan verdwijnen de witte pooldieren. In een witte omgeving overleven ze juist vaker. Niet de kwaliteit van de capaciteiten bepaalt het succes, maar het geschikt zijn in de specifieke situatie. Hoe goed de capaciteiten ook zijn, als die ene ontbreekt die essentieel is om in de specifieke situatie te overleven, bijvoorbeeld de kleur wit, dan stopt het leven.
Het doel (over)leven staat voorop, de capaciteiten zijn een afgeleide van de situatie. De mens heeft geen capaciteiten om een doel te realiseren, maar erft eigenschappen die bijdragen aan succesvol leven. Niet de eigenschappen staan voorop, maar het succes. In de tijd gezien is succesvol (over)leven alleen af te meten aan het succes van het nageslacht. Blijft de bloedlijn in leven, dan zijn we succesvol. Alle andere varianten zijn hieraan ondergeschikt. Te veel succes – overbevolking – leidt soms tot uitsterven van de gehele soort en behoort tot de verliezende variant. Het doel (over)leven staat in de loop van de tijd altijd voorop. Alleen de levensvormen die 'winnen' blijven leven. Het doel «(over)leven» staat altijd voorop, de capaciteiten volgen.
Deze benadering is relatief nieuw. Pas na de publicatie van de evolutietheorie in 1859 werd deze denkwijze voor het eerst omarmd. Tot dan toe was de redenering dat de menselijke capaciteiten het levensdoel bepaalden. De evolutietheorie is goed te onderbouwen met de levensstamboom die laat zien hoe alle levensvormen zich hebben ontwikkeld. De basis hiervoor is de in 1953 beschreven structuur van DNA. Gaan we terug in tijd in de levensstamboom, dan blijkt dat de werking van mensen vrijwel gelijk is aan dat van andere levensvormen. De mens is slechts een loot aan de zoogdierentak van de levensstamboom.
Ondanks deze inzichten blijven veel traditionele theorieën over menselijk gedrag uitgaan van de capaciteiten om doelen te selecteren en te verzilveren. Deze traditionele volgorde is voor een dij-waarnemer incorrect.
Vorige pagina Volgende pagina Inhoudsopgave