In 2009 verscheen het boek «Wat Darwin niet kon weten – Een reis naar de spirituele binnenkant van de evolutie» van Gerrit Teule. Daarin zet Teule uiteen hoe een evolutionaire wil tot bewustzijn materie en geest verbindt (pyschomaterie) en dat deze wil tot bewustzijn aan alles ten grondslag ligt. Wat zijn volgens Teule de grondbeginselen van zijn theorie?
Laten we beginnen met het doel van de evolutie. Het doel is niet een gegeven, maar een opgave die pas in de loop van de evolutie tot uitdrukking kan komen na het ontstaan van zelfbewustzijn en met behulp van kunstmatige intelligentie. Het formuleren van een evolutiedoel is ook zelf een deel van de evolutie via de lijn psychomaterie → complexiteit → zelfbewustzijn → doelformulering. Op ons rust de verplichting zelf het doel van dit alles te formuleren. Uiteraard niet van het gehele universum, maar specifiek om het (eind)doel of tussendoelen van de evolutie op deze planeet aarde (blz. 324).
Het zelfbewustzijn ontstaat door een vijfde natuurkracht in de vorm van informatie, de opbouwende kennis die de vormen in deze wereld beschrijft, maakt en in stand houdt. Het is een psychische kracht (blz. 328). De lange reis van oerknal naar zelfbewustzijn is samen te vatten door te zien hoe fysische processen met puntvormige deeltjes afhankelijk zijn van het toekijkend en sturend bewustzijn. De evolutie wordt voortgedreven door de wil om tot bewustzijn te komen. Dit is de stuwende kracht achter de evolutie (blz. 16). Alle levende wezens bestaan in een wereldwijd informatieveld waarin alle evolutiekennis wordt bewaard en waarmee het diepste van onze geest altijd in contact staat. De oerknal moet een spiritueel proces zijn. (blz. 329). Het verband tussen elektromagnetische straling (golven van fotonen), informatie en geheugen staat aan de basis van alles wat leeft in de drijvende kracht achter de evolutie (blz. 95). De taal (de codering, de manier waarop gegevens zijn vastgelegd) binnen een eon, kennen we niet (blz. 276).
De fysieke drager van de geest is het eon, een aparte tijdruimte, die op één onstoffelijk punt raakt aan onze driedimensionale tijdruimte. Dit raakpunt noemen we een elektron. Er zijn evenveel eonen als er elektronen zijn. Eonen zijn eeuwig stabiele structuren (blz. 340). Een eon is aparte tijdruimte gevulde met geestelijk eigenschappen: kennis (lichtgeheugen), reflectie (ordening), liefde (communicatief vermogen) en actie (daadkracht). Binnen een eon kan ordening en informatie alleen maar toenemen. (blz. 341).
Fysisch | Psychisch |
---|---|
Geheugen | Kennis |
Ordening | Creativiteit |
Communicatie | Liefde |
Actie | Daadkracht |
De kleine eonische tijdruimte is niet leeg, maar is gevuld met een extreem heet ‘fotonengas’ en is voor ons onzichtbaar, omdat het zich in een andere tijdruimte bevindt. Energie kan in deze kleine tijdruimte niet verloren gaan (blz. 152). De bedrijfstemperaturen in een eon variëren van 70 miljoen tot 650 miljard graden en het eon pulseert met een snelheid van 10 hertz (blz. 243). Een eon behoeft geen koeling (blz. 246). Eonen zijn eeuwig stabiele structuren (blz. 183), maar ze zijn wel zijn zelfscheppend (blz. 291). Communicatie tussen twee eonen vindt non-lokaal plaats, is tijdloos en verloopt letterlijk buiten onze tijd om. Eonen oefenen in geduld (blz. 180). De levensinformatie van een eon krijgt gestalte in een molecuul, een cel, een orgaan, een mens, een planeet, een melkwegstelsel (blz. 256). Gelijkvormigheid op elke schaal is een kenmerk van de eonenhypothese (blz. 299). De eonische tijdruimte en onze zwaartekrachtruimte bevinden zich samen in de imaginaire ruimte (blz. 150).
De sprong die een elektron maakt van de ene elektronenschil naar een andere, is het cruciale punt van het boek. Het elektron gaat van de ene schil naar de andere, zonder daarbij via het tussenliggende gebied te gaan, onder afstoting of opname van een lichtkwantum, een fototon. Hier vinden geest en leven hun basis. Hier raken materie en bewustzijn elkaar, en dat gebeurt met licht (blz. 171). De overgang van het fysieke naar het psychische is hier het mysterie, met een indrukwekkende schoonheid en een peilloze diepgang (blz. 172). De verhouding tussen materie en geest houdt een mysterie in dat we niet exact kunnen beschrijven (blz. 174). Het verband tussen beide ervaren we als evident, maar logisch is het niet, en het causale verbande ertussen is bijna niet te duiden (blz. 269).
De kern van onze geest (mijn ziel: het Zelf-eon) mag heel klein zijn, maar het is wel iets zeer buitengewoons. Het zijn de exterme snelheden en energieën die bewustzijn gemogelijk maken. Het Zelf-eon, zetel van mijn zelfbewustzijn, bespeelt mijn hersenen. De extreme snelheden en energieën van het eon maken mijn bewustzijn mogelijk (blz. 245). Het Zelf-eon, het bronbewustzijn is de constante kern van mijn bewustzijn, mijn ziel. Eonen stromen wel in banen en zijn daarmee meetbaar. Elke elektronenstroom is een activiteit van en door mijn geest (blz. 238). Verlaat het Zelf-eon het lichaam dan raak ik een coma (blz. 198). Het Zelf-eon bepaalt ook exact wanneer het weer in het lichaam terugkeert (blz. 281). Als we sterven leggen alle eonen hun werk neer en dat neemt enige tijd in beslag (blz. 229). Gelukkig reïncarneren de belangrijkst eonen, vooral het Zelf-eon, in een volgende ‘behuizing’ (blz. 235). De belangrijkste functie van het Zelf-eon in een lichaam is het besturen van het geheel (blz. 281). Het eonische wilsbesluit gaat vooraf aan het bewuste wilsbesluit. Maar eonen dachten in het begin niet vooruit (blz. 304). Ze hadden geen plannen, maar nu blijkbaar wel. Wat de plannen van eonen zijn, onthult de schrijver echter niet.
Gelukkig is er één directe toegang naar onze eonische geest in een verborgen dimensie en dat is meditatie (blz. 311).
Naast toeval is het schoonheidsgevoel een richtinggevende eigenschap in de evolutie. Schoonheid is een eigenschap van alles wat vorm heeft. (blz. 291+ 342). We veronderstellen dat het schoonheidsgevoel al werkzaam was vanaf de allereerste atomaire constructies na de oerknal (blz. 301). Eonen genieten zonder woorden van hun eigen geslaagde creaties (blz. 291).
De schrijver presenteert deze eonen-hypothese als de onderbouwing van gehele ideeën die bestaan zoals Gaia, de levend aarde, het Akasha-veld, de morfogenetische velden, de noösfeer, het collectief onbewuste, Tao, God en Allah, Brahman, Atman en het Zelf in de Upanishads, Panpsychisme en de Wereldziel, de Santiago-theorie, … De Eonen-hypothese verklaart en verduidelijkt alles, volgens de schrijver.
Zoveel als het voor de schrijver verklaart, zo weinig verklaart het voor mij. Het is een grote fantasie die probeert allerlei ideeën aan elkaar te knoppen zonder ook maar even stil te staan bij grondslagen ervan. De eonen-hypothese verklaart namelijk niets. Het breidt woorden aan elkaar zonder dat daar informatie aan is te ontlenen. Elke keer blijkt dat de schrijver dit weet en formuleert dan 'geloofsstellingen' “Ja, de ongelovige wetenschappers vinden dit niet correct, maar zij geloven niet!” De auteur probeert met vage mogelijke verklaringen om alle heikele punten heen te gaan, maar dat lukt meestal niet. Als ex-IBM-er moet hij bijvoorbeeld het verschil kennen tussen gegevens en informatie. Informatie bestaat uit gegevens waar een betekenis aan is toegekend om een beslissing te nemen. De schrijver roert dit verschil nergens aan en legt daarmee een bom onder zijn eigen redenatie. Als eonen informatiedragers zijn, wie neemt dan de beslissing? Het eon zelf? Dan beslist de informatie over zichzelf? Mmmm, waar is de beslisser c.q. uitvoerder in het boek?
Ook de eigenschappen van eonen zijn te bijzonder om waar te kunnen zijn. Ze zijn eeuwig en zelfscheppend tegelijkertijd. Dat vind ik super knap. Materie verschijnt uit het niets en gaat nooit meer weg. Wat zal het straks vol zijn in het heelal als die eonen klaar zijn met hun schepping! Eonen zijn niet waarneembaar – hoe weten we dan dat ze bestaan? – en zijn toch toegankelijk via meditatie. Hoe rammelend kan een redenatie zijn? De schrijver zegt niet voor niets: “Er is behoorlijk wat fantasie nodig om dit een beetje te kunnen begrijpen” (blz. 151). Oké, ter verdediging, het is een hypothese, maar dan verwacht ik een uitleg waarom de hypothese geldig kan zijn. Die uitleg gaat volledig ten onder in de poging de eonen-hypothese te koppelen de kwantum- en relativiteitstheorieën.
De schrijver zegt dat de sprong die een elektron maakt van de ene elektronenschil naar een ander het cruciale punt van het boek is. Hij legt echter niet uit waarom dit zo is. Het is me daarom volstrekt onduidelijk waarom het atoommodel in de chemie leidt tot geest en leven. De schrijver faalt om dit cruciale punt helder te maken. Daarmee stort zijn hele bouwwerk in.
De tijdruimtedimensie van een eon is voor mij een verhaspeling van enkele snaar-theorieën in een poging de superioriteit en onsterfelijkheid van de geest van de mens te bewijzen. Het voorgestelde bewijs dat fotonen zowel als deeltjes als als golven zijn te beschrijven, is geen bewijs voor de eonen-hypthose. Het bewijst dat we de werkelijkheid nog niet begrijpen. Met de bestaande, bewezen theorieën is vijfennegentig procent van alle materie en energie is nog onverklaard. Ik sluit me graag aan bij de schrijver die zelf zegt: “Slimme mensen ontkennen dat de tijdruimten min of meer duidelijk zijn te zien en ze begrijpen ook waarom ze dat doen” (blz. 136).
Wat kunnen we met het boek? Welke nieuwe, inspirerende gedachten brengt het ons? Welke beslissingen kunnen we anders nemen na het lezen van het boek? Geen idee. Zoals de schrijver zelf zegt: “Het boek gaat over wat we nog niet weten en misschien ook nooit te weten zullen komen. (blz. 31). Op dit punt aangeland, zouden we daarom ook kunnen zeggen: “Vergeet al die moeilijke termen, vergeet dit boek, verwijder het uit je gedachten.” (blz. 311). Ik geloof dat ik dit advies van de schrijver ga opvolgen.
Arjen Meijer, 28 september 2015