In 1924 voerden twee onderzoekers een serie experimenten uit op medewerkers van een grote telefoononderdelenfabriek in Chicago. De vestiging heette Hawthorne. Ze wilden leren hoe de verlichting in de fabriek de productiviteit beïnvloedde. Het onderzoek gaf uiteindelijk de naam aan het “Hawthorne-effect”: het uitzonderlijk invloedrijke idee dat het meedoen aan experimenten – en dus het krijgen van aandacht – iemands gedrag beïnvloedt.
Het idee ontstond door het bijzondere gedrag van vrouwen die relais in elkaar zetten en draden oprolden in de Hawthorne-vestiging. Volgens het onderzoeksverslag steeg de productie als het licht feller werd gezet, maar ook als het werd gedimd. Het maakte niet uit wat er werd gedaan; zolang er iets veranderde, steeg de productiviteit. Het besef dat de werknemers meededen aan een onderzoek, veranderde hun gedrag blijkbaar positief.
De gegevens van het onderzoek waren nooit geanalyseerd en iedereen nam aan dat ze verloren waren gegaan. Maar Steven Levitt en John List, economen van de Universiteit van Chicago, vonden de gegevens terug in twee archieven in Milwaukee en Boston. Ze besloten de gegevens opnieuw te bekijken en de nieuwste onderzoeksmethoden toe te passen.
Het Hawthorne onderzoek had een verrassing in petto. In tegenstelling tot de beschrijvingen in de managementliteratuur vonden ze geen systematisch bewijs dat de productiviteit in de fabriek steeg als het lichtniveau veranderde.
De eigenaardige manier waarop de experimenten werden uitgevoerd, leidde tot een foutieve uitleg van de onderzoeksresultaten. Het licht werd bijvoorbeeld altijd veranderd op zondag, als de fabriek dicht was. Als de fabriek op maandag openging, was de productie altijd hoger dan op zaterdag – de laatste werkdag vóór de verandering – en ging de volgende dagen ook omhoog. Maar vergelijking met gegevens van vóór de start van het onderzoek toonde aan dat de productie altijd omhoog ging op maandag. Fabriekspersoneel start de werkweek altijd trager, gaat vervolgens steeds sneller werken, bereikt een plafond en vermindert het tempo aan het einde van de week.
Een andere waarneming was dat de productiviteit daalde nadat de experimenten waren gestopt. Dit suggereert dat de productiviteitsverhoging ontstond door het onderzoek. Het onderzoek stopte echter in de zomer. En uit gegevens in latere jaren blijkt dat de productie altijd daalde in de zomer.
De gegevens suggereren dat de productiviteit meer reageerde op natuurlijk licht – de zon – dan op kunstmatig licht, zoals lampen. Dit zou een verzwakt Hawthorne-effect kunnen zijn. Maar het bewijs hiervoor is uiterst dun.
Voor iets wat zo invloedrijk is en gevoelsmatig zo aanspreekt, is het Hawthorne-effect verrassend moeilijk vast te stellen. Het juiste licht laten schijnen is blijkbaar een kunst op zich.
Bron: The Economist. Questioning the Hawthorne effect Light work. 6 juni 2009. Datum laatste inhoudelijke wijziging 16 juni 2009