Geschreven door Rutger Bregman 2014. Vijfde druk 2015
De schrijver ‘Mister basisinkomen’ stelt dat we iedereen gratis geld moeten geven. De schrijver heeft The Washington Post gehaald, heeft lezingen gegeven en is op televisie geweest. De schrijver krijgt mails van mensen die het roerend met hem eens zijn. Hij moet er niet aan denken om van mening te veranderen. Hij is zijn mening geworden (blz. 199).
Toch moet hij iets opbiechten. Soms worden we van korter werken niet gelukkig (blz. 198). Echt belangrijk is zo’n detail ook weer niet. Hij is geen econoom, dus pin hem niet vast op de details. Maar je hoeft ook geen rekenmeester te zijn om één ding zeker te weten: de natuurwetten van de samenleving moeten op de schop → radicaal (blz. 150).
Wie profiteert van innovatie? Hoe kleiner de wereld wordt, hoe minder winnaars er zijn (blz. 75). Om rijk te worden heb je steeds minder mensen nodig (blz. 77). Toch leidt de vooruitgang niet tot massawerkloosheid (blz. 78). Tweehonderd jaar lang creëerde het systeem steeds weer nieuwe banen. Maar voor hoe lang nog? Stel dat we de race tegen de machine verliezen? Wat te doen? Het Tweede Tijdperk der Machines vraag om grote stappen, zoals een kortere werkweek en een basisinkomen. Er zit uiteindelijke maar één ding op: veel herverdeling. (blz. 88).
Soms is praten over de oude droom van Karl Marx dat alle productiemiddelen in handen van de massa kunnen komen door de toepassing van 3D-printers en zonnepanelen het summum van geluk in de toekomst (blz.13). Soms vernietigen oprukkende technologieën steeds meer banen met depressiviteit tot gevolg (blz.21), zodat we weer langs mogen bij de werkcoach (blz. 20). De oplossing voor stress en burn-out door de te hoge werkdruk ligt in minder werken en meer vrije tijd. Echte vooruitgang begint bij de wijsheid over het goede leven: waarde hechten aan doel boven middel en aan het goede boven het nuttige. (blz. 22). Het is tijd voor de terugkeer(!) van de utopie (blz. 23). Een utopie is echter te gevaarlijk als je haar té serieus neemt. (blz. 25).
We hebben relativering en een fikse dosis verbeeldingskracht nodig voor de terugkeer van de utopie. Armen hoeven niet arm te blijven (blz. 114). Geef armen geld en alle problemen verdwijnen. Iedereen die het tegendeel beweerde had het bij het verkeerde eind. Slechts een klein probleem doemt op. De armen bleven arm, omdat ze niet konden betalen voor het voedsel dat steeds meer voorhanden was. Niet omdat ze lui waren, maar omdat ze de race met de machine hadden verloren (blz. 118-121). Uitholling van de verzorgingsstaat laat de armoede onder kinderen oplopen. De verzorgingsstaat kan alleen een rechtsstaat worden in een wereld zonder armoede, met een gegarandeerd minimum voor iedereen (blz. 125).
Kapitalisten hebben met de oude communisten gemeen dat ze een ziekmakende obsessie met betaald werk hebben. Dat je moet en zult werken voor je geld is een groot misverstand. Ik hoop dat we dit ergens deze eeuw alsnog kunnen lozen (blz. 128).
De denkers voorspelden dat de grootste uitdaging van de twintigste eeuw vrije tijd door de massawerkloosheid en verpaupering zou zijn (blz. 29). Niet werken hoorde centraal te staan, maar vrije tijd. Henry Ford zag al in dat zonder vrije tijd zijn werknemers geen auto’s zouden kopen (blz. 31). Machines en robots zouden op termijn de mens werkloos maken (blz. 33). Toch gebeurde dat niet. Mannen en vrouwen gingen meer werken. Mannen gingen koken, zorgen en poetsen. Ouders besteden veel meer tijd aan de kinderopvoeding (blz. 36). De grote denkers zaten helemaal verkeerd met hun voorspelling dat verveling een probleem zou zijn. We werken juist teveel, met stress als gevolg (blz. 37). Vroeger hadden onze voorouders een overvloed aan vrije tijd en feesten erop los. Waar is die tijd gebleven? Eigenlijk is het simpel: tijd is geld. Geld is consumptie. We moeten kiezen tussen tijd of geld. We kiezen voor meer geld (blz. 38).
Dat is vreemd. Minder werken is voor elk probleem de oplossing: minder stress, minder klimaatverandering, minder ongelukken, minder werkloosheid, meer emancipatie van vrouwen, minder vergrijzing, minder ongelijkheid (blz. 41-44). Bijvoorbeeld de grote winnaar van vaderschapsverlof is de moeder die meer kan gaan werken en verdienen (blz. 43).
Vroeger was werk voor paupers, nu zijn werk en drukte statussymbolen geworden. Dat is een probleem: er is gewoon niet genoeg werk voor iedereen. En eigenlijk is dat goed nieuws (blz. 44). We moeten ons voorbereiden op een tijd waarin we minder dan 15 uur hoeven te werken.
Willen we dat? Ja, heel graag. We willen er zelfs koopkracht voor inleveren. Werk is nu een soort hobby, de kern van onze identiteit. Niet altijd, want de helft van ondervraagde professionals ziet geen ‘betekenis of zin’ in hun werk. Het gaat er niet om de werkweek af te schaffen. Integendeel, werk is zeer belangrijk. Langdurige werkloosheid heeft een grotere impact op het welzijn dan een echtscheiding of het verlies van een dierbare (blz. 45). We willen wel werken, maar korter. Minder werk schept ruimte voor dingen die we ook belangrijk vinden: familie, vereniging, sport.
Vraag twee is: hoe doen we het? Het begint met het omdraaien van prikkels: geld inruilen voor vrije tijd. Bijvoorbeeld de werkweek inkorten en extra investeren in onderwijs. We moeten collectief de status die verbonden is met werk verlagen (blz. 46). Echte vrije tijd is niet televisie zien of drank gebruiken. We kunnen het goede leven best aan, als we er maar de tijd voor hebben (blz. 47).
Arme mensen zijn niet lui. Geef mensen geld en ze kopen huizen en starten een bedrijf (blz. 53). Vooral kinderen profiteren. De voordelen zijn vele: de armoede neemt af, meer inkomen, betere gezondheid en hogere belastingenopbrengsten, er wordt niet minder gewerkt en gratis geld is goedkoper dan alternatieven (blz. 55). Zelfs het alcoholisme, de drugsverslaving en kleine criminaliteit nemen af (blz. 56). Mensen gaan niet minder, maar juist harder werken als ze zomaar geld krijgen (blz. 57). Vrouwen gaan toch wel minder werken. Die gaan andere nuttige activiteiten doen zoals het zoeken naar een betere baan of werk in het huishouden (blz. 60, 61). Iedereen heeft er baat bij (blz. 66).
En al deze voordelen voor een belastingheffing van slechts 30% van alle in Nederland geproduceerde goederen en diensten (blz. 65). Daarom kan een universeel, onvoorwaardelijk basisinkomen op een maximaal draagvlak rekenen. Ouderen en jongeren zouden gemakkelijker aan de bak komen, omdat hun loon omlaag kan (blz. 66).
De verzorgingsstaat is uit een vervlogen tijdperk, toen de meeste mannen nog kostwinner waren. Globalisering zorgt ervoor dat lonen in de middenklasse steeds verder worden uitgehold. We kunnen niet blijven lenen om de koopkracht op peil te houden. De Grote Vrouwelijke Revolutie wordt pas voltooid als alle vrouwen financiële onafhankelijkheid verwerven. Werken is een vrijbrief voor ongelijkheid geworden (blz. 67). Rijkdom is van ons allemaal. Een basisinkomen laat iedereen erin delen (blz.68).
Geef mensen geld en alles wordt beter (blz. 93). Toch nemen mensen domme beslissingen en blijven ze arm (blz. 96). Dat komt doordat de voordelen van investeringen in de toekomst buiten de tunnelvisie van de schaarste vallen (blz. 101). Gratis geld maakt gelukkig. Jazeker. Maar geluk en welzijn zijn niet gekoppeld aan geld boven $ 5.000 inkomen, maar gelijkheid (blz. 102). Verklein de bruto nationale bandbreedte en iedereen is gelukkiger. We moeten kiezen voor echte oplossingen in plaats van symptoombestrijding. We moeten de armoede bestrijden. Dat is goed voor het geweten en de portemonnee (blz. 110).
Wie de wereld wil veranderen, moet bij de belasting beginnen. Het is een vergeten les (blz. 121, 122). Vooral met belastingen over negatieve externaliteiten (blz. 138). Deze belastingen maken ons allemaal rijker (blz. 139).
Consumenten steken zich steeds meer in de schulden, omdat de lonen van de middenklasse al jaren achter blijven bij de top. Hier komen we op misschien wel de vreemdste bijwerking van het kapitalisme: mensen kopen voortdurend dingen die ze niet nodig hebben. Sterker nog, ze kopen dingen die ze niet willen. Minder consumeren en minder werken lukt maar niet. De druk om nog meer te consumeren, mee te gaan in de rat race, is simpelweg te hoog (blz. 145). Wat ooit een statuscompetitie tussen de rijken was, is nu een consumptieoorlog van allen tegen allen. Het beest kan worden getemd met belastingen. Dat is betuttelend, maar daar kiezen we dan ook zelf voor (blz. 147). Op het ministerie van Financiën is één vraag steeds belangrijker geworden: welke gans is het makkelijkst te plukken? En daar is ook best wat voor te zeggen (blz. 148). Maar we moeten wel de belasting op arbeid verlagen. Het gaat niet om de hoogte van de belastingen op zich. Besteed de overheid de belastingen goed, dan worden de investeringen meer dan terugverdiend met positieve externaliteiten (blz. 149).
Wie bet Bruto Binnenlands Product (BBP) meet, meet een idee. Geweldig tijdens de oorlog. In oorlogstijd is het een goed idee om je gezin te verwaarlozen, kinderen achter de lopende band te zetten, je vrije tijd op te offeren en alles wat het leven de moeite waarde maakt te vergeten (blz. 164). Uit de oorlog rees het BBP op als de ultieme maatstaf voor de vooruitgang (blz. 162). Maar de oorlog is voorbij. Nu valt onze welvaart niet meer in simpele euro’s te vatten. Het BBP meet alles, behalve wat het leven de moeite waarde maakt. Bruto nationaal geluk biedt geen oplossing, want dat betekent het einde van de vooruitgang. Sterker nog: zonder een fikse dosis chagrijn, frustratie en onbehagen komen we niet eens vooruit (blz. 165). Alternatieve ranglijstjes verhullen meer dan ze laten zien. Één ding is zeker: terwijl we rijker worden, wordt het moeilijker om onze rijkdom te meten (blz. 166). Het heeft alles met Mozart te maken. Muziek is niet zomaar efficiënter te maken. Het orkest blijft even groot en dus duurder. De productiviteit van diensten kan moeilijk stijgen en dus slokt de overheid een steeds groter deel van de economische koek op (blz. 167). Juist de overheid levert echter veel diensten met verborgen baten, terwijl de private sector vol zit met verborgen kosten (blz. 168). Sturen op getallen is het enige wat rest in een land dat niet weet waar het naartoe wil. We hebben een dashboard nodig met allerlei indicatoren die meten wat het leven de moeite waarde maakt. Vooral het meten van tijd – hét schaarse goed van deze eeuw – is cruciaal (blz. 169). We hebben nieuwe cijfers nodig – juist omdat we anders moeten gaan handelen. (blz. 170).
Is het niet de grootste uitdaging van onze tijd om de geneugten van Luilekkerland open te stellen voor iedere aardbewoner? Helpt ontwikkelingshulp? Geen idee (blz. 173). Gratis schoolboeken werken in ieder geval niet (blz. 176). We moeten dit beter onderzoeken door randomisatie. Randomista’s denken niet in modellen. Ze geloven niet in de mens als rationale actor (blz. 178). Randomised trails zijn echter niet zaligmakend. Misschien werken gratis schoolboeken wel ergens anders. Toch is kiezen voor de beste aanpak belangrijk: er is nooit genoegd geld om iedereen te helpen (blz. 179.) Hoe effectief ook, ontwikkelingshulp blijft een druppel op de gloeiende plaat. We moeten groter denken: open grenzen. Voor iedereen. Open grenzen zouden de wereld twee keer zo rijk maken (blz. 181). Natuurlijk, economische groei is niet alles (blz. 183). De rijken moeten delen met de armen. Met een daklozenuitkering behoor je in Luilekkerland Nederland tot de rijkste 18 procenten van de wereldbevolking (blz. 184). In arme landen verdienen we veel minder per uur dan in rijke landen (blz. 186). Migratie blijft de beste armoede bestrijder. Jammer dat we muren rond landen bouwen, zoals bijvoorbeeld Saoedi-Arabië, om mensen buiten te houden. Keer op keer blijkt migratie, hoe ontwrichtend ook, één van de grootste motoren van de vooruitgang te zijn (blz. 190).
Kunnen nieuwe ideeën de wereld eigenlijk wel veranderen (blz. 199)? Een wereldbeeld is namelijk een kasteel, dat met hand en tand wordt verdedigd en verstevigd, totdat de druk zo groot wordt dat de muren het begeven. We stemmen niet voor onszelf, maar voor de groep waar we bij willen horen (blz. 200). Links en rechts hebben geen heldere visie meer op de toekomst. We leven in een tijd van managers en technocraten. Zij bepalen de grenzen van het politiek denkbare. We maken ons wel druk over de vrijheid van meningsuiting (blz. 206). Maar wat hebben we hieraan als we niets nieuw te verkondigen hebben? Wat hebben we aan de vrijheid van godsdienst als we nergens in geloven (blz. 207)? Enerzijds wordt de wereld nog altijd rijker, veiliger en gezonder. Maar anderzijds is het voor de inwoners van Luilekkerland hoog tijd om een nieuwe utopie op de kaart te zetten: een werkweek van 15 uur, een onvoorwaardelijk basisinkomen, het uitroeien van armoede, een ander belastingstelsel, nieuwe maatstaven van vooruitgang en een wereld zonder grenzen (blz. 207).
Het roepen dat het anders moet is van alle tijden. Juist NU staan we op het kruispunt van keuzes die onze toekomst bepaalt. We moeten het radicaal anders doen. Weg met de bestaande ideeën. Op naar vrijheid, gelijkheid en broederschap. Dat deze leuze rond 1800 in Frankrijk stond, maakt duidelijk dat er niets nieuws is onder de zon.
Wat maar niet wil doordringen tot het hoofd van de schrijver is dat geld een ruilmiddel is. Een ruilmiddel om gemakkelijk goederen en diensten van eigenaar te doen wisselen. Geld op zich kent geen waarde. Het gaat om de tegenwaarde: wat krijg ik ervoor. Vraag het aan de miljonairs in Zimbabwe die een brood betaalden met biljetten van 10 miljoen Zimbabwaanse dollars. In 2009 drukte de regering zoveel geld dat de inflatie 500 miljard procent was. Niemand wou meer Zimbabwaanse dollars accepteren. Het kon niet eens dienst doen als toiletpapier. Vraag het aan de Venezolanen die geen brood meer kunnen kopen, omdat niemand het wil of kan bakken. Geld genoeg, dat is niet het probleem. Het probleem is de tegenwaarde. Gratis geld is dus geen oplossing. De prijs is een gevolg van vraag en aanbod. Veel vraag en weinig aanbod leidt tot lage prijzen en omgekeerd. Niet de prijs hoort centraal te staan, maar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de voortbrengingswijze, met of zonder machines. Hoe beter we dat doen, hoe goedkoper het product is. Concurrentie zorgt dat de prijs reëel is. Of betaalt u nu nog voor een Sms'je als een Whatsapp bericht gratis is? Dit is geen magie, het is algemeen bekend, maar moeilijk te aanvaarden. Het gaat niet om geld, het gaat om wat je ervoor kunt kopen.
Het luid rondbazuinen van ideeën die dit principe verloochen, mag lezers als muziek in de oren klinken – wie wil niet gratis geld krijgen –, maar kent geen enkele relatie met de praktijk. Het is zelfs schadelijk en ronduit onzin. Het bewijs? Emigreer naar Zimbabwe of Venezuela en ervaar zelf in welk theoretisch paradijs – het socialisme van de 21ste eeuw – de inwoners leven. In praktijk is het erger dan de hel. Overal is gebrek aan, zelfs aan brood!
Verder is de uitwerking van de loffelijke ideeën zo slecht dat duidelijk is dat de schrijver niet wil zwichten voor tegenargumenten. Alle voorbeelden die het tegendeel bewijzen van de utopische ideeën laat de schrijver onbesproken. Dat is meer dan jammer. Dat ondergraaft zijn betoog volledig. Ook het voortdurend onderuithalen van de eigen stellingen door de tegenargumenten zo te formuleren dat ze positief klinken – we willen minder werken, maar gaan meer werken voor het geld, behalve vrouwen en mannen die meer huishoudelijk taken gaan doen en ouderen en jongeren die meer gaan werken omdat ze minder betaald krijgen – is zo vermoeiend. En dan vergeet ik uitspraken zoals de consumptieoorlog van allen tegen allen. Wat is een consumptieoorlog?
Het grote probleem is dat het boek middelen verward met doelstellingen. Het doel is niet dat iedereen gratis geld krijgt, het doel is dat iedereen brood heeft. Bovendien kent een mens veel meer ambities en motieven. Dat stipt de schrijver wel aan, maar werkt het niet uit. Wel benieuwd naar een diepgravende uitwerking? Lees dan het boek ««Het Alforto-raamwerk, editie 2024».
De problemen van de utopie zijn verder:
Mijn conclusie: het is zonde van de tijd om dit boek te lezen. Spit in plaats daarvan een volkstuintje om en ga aardappels verbouwen. Dat zorgt voor eten op het bord. Gratis. Vrijwel geen geld voor nodig. En zie het als ontspanning, dan werk je geen dag meer.
Arjen Meijer, 24 juni 2016