Voorstanders van globalisatie stellen dat de vrijheid die economische integratie mogelijk maakt op zichzelf wenselijk is. Bovendien beweren ze dat integratie mensen materiële voordelen oplevert – daarom kiezen mensen er bewust voor. Tegenstanders zijn het met beide punten oneens: globalisatie belemmert vrijheid en democratie, verrijkt de rijken en houdt de armen arm. Globalisatie zou een kapitalistisch complot zijn. Wie heeft gelijk? Is globalisatie goed of slecht voor de armen in deze wereld?
Globalisatie is een modern woord voor een eeuwenoud proces. Het woord globalisatie ontstond rond 1980 en brak door rond 2000. Velen dachten dat het een nieuw verschijnsel was, maar globalisatie begon 60.000 jaar geleden toen de eerste emigranten Afrika verlieten.
Vier groepen hebben sindsdien de mensen met elkaar verbonden: handelaren, missionarissen, avonturiers en soldaten. Hoewel de motieven van deze groepen - winst, bekeerde zielen, ontdekken en bezit veroveren - egoïstisch zijn, brengt zij mensen dichter bij elkaar.
Handelaren vervoeren nu de goederen niet meer per ezel of kameel, maar per containerschip of vrachtvliegtuig. Missionarissen hebben nu concurrentie gekregen van NGO's die mensenrechten en milieubehoud prediken. Avonturiers zijn vervangen door toeristen die rondreizen met lage kosten vliegmaatschappijen. Oorlogen voeren we nog steeds, vaak om olie, drugs, diamanten en andere grondstoffen.
Wat globalisatie zo aangrijpend en omstreden maakt, is de zichtbaarheid. In 1453 duurde het nog 40 dagen voordat de Paus hoorde dat Constantinopel verovert was door de Turken. In 2001 werd het instorten van het World Trade Center in New York live uitgezonden.
De bedreigingen van vandaag, van nieuwe virussen tot terrorisme, kunnen zich nu sneller verspreiden dan ooit tevoren. Maar gelukkig kunnen we er ook sneller op reageren.
In beperkte zin is het antwoord dus ja: globalisatie is slecht voor sommige arme mensen. Vrije handel en internationale investeringen verplaatsen werkgelegenheid van werknemers in rijke landen naar goedkopere krachten in ontwikkelingslanden. Niemand kan een ondernemer verbieden een oude fabriek in de VS te sluiten en een nieuwe te openen in Mexico, dankzij het vrijhandelsverdrag.
Tegenstanders zien deze strategie als een dubbele misdaad. Werknemers in het rijke land worden werkloos, waardoor het arbeidsaanbod stijgt en lonen dalen. Ondertussen worden werknemers in het arme land uitgebuit: ze krijgen minder betaald dan hun collega’s in rijkere landen, werken waarschijnlijk langer en onder slechtere omstandigheden. In deze zienswijze profiteert alleen de eigenaar van het bedrijf.
Een deel van deze visie is juist. Internationale handel verplaatst een deel van de werkgelegenheid van rijke naar arme landen. Waar werknemers in het rijke land slechter af zijn, gaan de werknemers in het arme land erop vooruit. Anders zouden ze die baan niet accepteren.
De winst stijgt inderdaad, maar niet voor lang. Andere bedrijven volgen en verlagen hun prijzen. Die prijsverlaging is cruciaal om het bredere effect te begrijpen: ze vergroot de koopkracht van alle consumenten – rijk en arm.
Na 10 eeuwen van voedselglobalisatie leven in een wereld waarin elke groente en vrucht overal verkrijgbaar is. Specerijen die vroeger zo schaars waren dat de prijzen door het dak heen gingen, zijn nu goedkoop verkrijgbaar in supermarkt. Tomaten en maïs, afkomstig uit Zuid-Amerika en Midden-Amerika, waren onbekend voor de Romeinen, maar staan nu wel centraal in de Italiaanse keuken. India is nu de grootste producent van pinda's, afkomstig uit Zuid-Amerika. China is de grootste producent van graan, afkomstig uit het Midden-Oosten. Brazilië domineert de productie van koffie, ontstaan in Ethiopië, en van suiker, afkomstig uit Nieuw Guinee.
Dit is globalisatie in een notendop.
Maar hoe zit het met de werknemers in rijke landen? Aan de ene kant daalt hun inkomen; aan de andere kant profiteren ze – net als iedereen – van lagere prijzen. Per saldo zullen sommigen erop achteruitgaan en anderen gelijk blijven of vooruitgaan. In arme landen stijgt het loon zelfs voor werknemers buiten de betrokken sector, omdat het arbeidsaanbod krimpt. Werklozen in rijke landen vinden vaak een nieuwe baan dankzij nieuwe import- en exportmogelijkheden. Toch zullen sommige mensen werkloos blijven of minder gaan verdienen.
Door vrije handel verbeteren gemiddeld de levensomstandigheden in zowel arme als rijke landen. Overheden krijgen daardoor meer ruimte voor sociale voorzieningen, onderwijs en andere publieke diensten – wat op zijn beurt goed is voor het algemene welbevinden.
Vergroot nu vrijhandel of technologische vooruitgang de inkomenskloof tussen arme en rijke landen?
Onderzoek toont aan dat technologische vooruitgang de voornaamste oorzaak is van inkomensverschillen. Volgens William Cline bijvoorbeeld veroorzaakt nieuwe technologie vijf keer zoveel ongelijkheid als internationale handel. Dit effect is breed erkend en ondermijnt het standpunt van tegenstanders die vrijhandel als hoofdoorzaak van sociale spanningen aanwijzen. Uit datzelfde onderzoek blijkt bovendien dat handel nauwelijks bijdraagt aan het vergroten van inkomensverschillen.
Veel belangrijker zijn opleiding en training – die de kloof juist verkleinen.
Dit betekent dat antiglobalisten volledig mis zitten: internationale handel maakt inkomensverschillen kleiner – lonen in arme landen stijgen, terwijl ze gelijk blijven of dalen in rijke landen. Technologische vooruitgang vergroot de kloof juist.
De beste manier om de verliezers van globalisatie te helpen, is scholing en training, zodat ze nieuwe banen kunnen vinden. Dat verhoogt voor iedereen het inkomen en beperkt het niet.
Vrijhandel en technologische vooruitgang scheppen een betere wereld voor iedereen.
Zie ook:
Bron: The Economist History on a plate, 7 juli 2007; Bound Together: how Traders, Preachers, Adventurers, and Warriors Shaped Globalisation. Nayan Chanda
Eerste versie 17 november 2004, datum laatste wijziging 30 juli 2007.