Iedereen heeft er een hekel aan, maar iedereen doet het. Uit een recent onderzoek blijkt dat 40% van de Amerikanen – 's werelds meest gulle fooigevers – het geven van fooien haat. Het lijkt immers allemaal zo willekeurig. Waarom krijgt een ober een fooi en een serveerster bij McDonald's, of een arts die levens redt, niet?
Alleen al in Amerika is het geven van fooien goed voor een jaarlijkse omzet van 16 miljard dollar. Opmerkelijk, want het blijft een eigenaardige gewoonte. Consumenten die rationeel handelen, hoeven niet meer te betalen dan vooraf is afgesproken voor een dienst. Vrijwillige fooien, bovenop de afgesproken prijs én pas achteraf betaald, zouden eigenlijk niet moeten bestaan. Waarom dan toch?
De algemene gedachte is dat een fooi zowel goede dienstverlening beloont als ongemakkelijke gevoelens over sociale verschillen verzacht. Hoe beter de service, hoe groter de fooi – in theorie.
Deze verklaring sluit aan bij de historische oorsprong van fooien, oftewel tips. In de 16e eeuw droegen bekers in Engelse kroegen de tekst “To Insure Promptitude”, afgekort tot “TIP”. Maar volgens Michael Lynn en Michael McCall van Cornell University heeft het geven van fooien geen functioneel nut meer. Zij onderzochten 2.547 groepen in twintig restaurants. Het verband tussen de hoogte van de fooi en de kwaliteit van de dienstverlening bleek zeer zwak: slechts een klein deel van de variatie in fooi was gebaseerd op de service.
Het geven van fooien laat zich beter verklaren uit culturele gewoontes dan uit economische motieven. In Amerika is het geïnstitutionaliseerd: het maakt deel uit van de totale kosten van een dienst. In New York staat het geven van minder dan 15% fooi gelijk aan een belediging van de ober. Kappers krijgen 20%, de boodschappenjongen 2 dollar per levering.
In Europa geven we veel minder fooien; in veel restaurants is de fooi vervangen door een vaste serviceopslag. In diverse Aziatische landen bestaat het geven van fooien helemaal niet.
Hoe kunnen we deze verschillen verklaren? Zoek niet verder dan de psychologie. Volgens Michael Lynn geven mensen in landen die meer extravert, gemakkelijk in de omgang of sociaal ongemakkelijk zijn sneller fooien. Een fooi verlicht het ongemak van bediend worden door vreemden. En in Amerika – waar mensen vaker uit eten gaan en assertiever zijn – draait het om sociale rangorde. Wie weinig fooi geeft, wordt misprijzend aangekeken; wie veel geeft, gebruikt de fooi als manier om zich te onderscheiden.
In IJsland bijvoorbeeld, geeft men vrijwel nooit een fooi – een indicatie van hun introversie en gemak binnen groepsverband.
Hoewel zulke verklaringen inzicht geven, is de naakte waarheid dat fooien niet doen wat we denken dat ze doen. Ze zijn niet in het belang van de klant. En ook niet in dat van de ober. Fooien stimuleren de ober niet om beter te werken en helpen de werkgever niet om toe te zien op optimale dienstverlening.
De oproep van zuinige fooigevers – dat dienstverleners gewoon een goed salaris moeten krijgen – is economisch gezien volledig terecht.
Dit artikel is gebaseerd op Gratuitous gratuities in The Economist, August 26th 2000.
Datum laatste wijziging 8 februari 2001.