Rudolf Steiner schreef het boek «De wetenschap van de geheimen der ziel». De oorspronkelijke titel in 1910 was: «Het occultisme in grootte trekken».
Het boek verhaalt over vuurgoden die nog gevangen zitten op de zon en hopen ooit een mens te worden, van Saturnus als centrale geboorteplaats van planeten, de vormgoden van de maan en van dieren die geen geheugen hebben, maar iets anders. Steiner betoogt dat wetenschap niets kan zeggen over de ziel.
Vrijwel elke stelling in het boek overtreedt de regels voor correcte abstracties. De belangrijkste problemen zijn dat de positie van de “waarnemer” voortdurend wijzigt, het doel wazig is, – wat zijn vuurgoden die mensen hopen te worden? – en de weg naar het doel nogal wazig is. Wat zijn de andere bestaansvormen bijvoorbeeld op blz. 160? Een citaat: “Zouden we onze blik op de aarde gedurende haar nachttijd richten, dan zouden we haar lichaam lijkachtig vinden. Want de aarde bestaat dan voor het grootste deel uit de in ontbinding overgaande lichamen van de mensen, wier zielen zich in een andere bestaansvorm bevinden.” Waar de zielen blijven als het licht is, vertelt Rudolf niet.
Als grondlegger van de antroposofie probeert hij op deze manier inzicht te geven in de verbinding van het geestelijke in de mens met het geestelijke in de kosmos. Omdat Saturnus niet de centrale geboorteplaats van planeten is, de maan geen vormgoden en de zon geen vuurgoden kent, is zijn relaas een chaotische waarboel van holle frases. Elke poging om de woorden concreet te maken, struikelt over de woorden zelf. Wat is het lichaam van de aarde bijvoorbeeld? De grond? De zee?
Het is mij een raadsel waarom de gedachtegang van Rudolf Steiner zo populair is. Het staat vol klinkklare onzin. Of misschien is het juist daarom populair. Het helpt dat Rudolf de mens op de eerste plaats zet, nog voor de vuurgoden. Welke antroposoof wil zelf niet de oppergod zijn?
Arjen Meijer, 22 september 2013